Dichten als ambacht en kunst

 

Sinds het dichten de allerindividueelste uitdrukking is geworden van de allerindividueelste emotie is een langzaam sterfproces ingetreden. De kunstmatig in leven gehouden dichtkunst beweegt nog wel (meer dan ooit, door alle experimentele stromen die er doorheen worden gejaagd) maar lijkt van elke inhoud en levensvreugde beroofd. De morbiditeit van het allerindividueelste valt in zijn vluchtigheid niet uit te drukken, laat staan met anderen te delen. De pagina's van de talloze bundels vullen zich derhalve met schijngestalten die we enkel nog vermoeden maar niet meer vermogen waar te nemen.

 

Het bovenstaande is een persoonlijke interpretatie, een inschatting van een historisch proces, een persoonlijke smaak. Het weerspiegelt de opvatting dat kunstmatigheid slechts vermeden kan worden door het samengaan van kunstzinnigheid en ambachtelijkheid. Zonder ambacht geen kunst. Zonder regels geen schepping. Zonder beperking geen meesterschap. De beperking en het meesterschap van de dichtkunst liggen vast in de conventies van metrum en rijm, in de constructie van de dichtvormen, die worden uitgevonden en die zich vernieuwen, maar niettemin steeds hun grenzen stellen. Conventies en constructie spelen hun stille rol op de achtergrond van inhoud en betekenis. Ze moeten er zijn maar dienen niet op te vallen. Vergelijk het met wie we zelf zijn. Vergelijk het met het menselijk geraamte als noodzakelijke voorwaarde voor de menselijke schoonheid. Maak een schone vrouw geen complimenten over de kwaliteit van haar wervels en ellepijpen, het zal niet in goede aarde vallen. Bezing haar fraaie ogen en haar elegante vingers. Bejubel de rondheid van haar borsten en de zachtheid van haar vel. Maar bedenk dat dit alles wordt gesteund door de onzichtbare aanwezigheid van beenderen, spieren en pezen.

 

Genoeg inleiding en genoeg beeldspraak. Hier zal ik verder mijn opvatting over dichten verhelderen door het dichten zelf. Ik gebruik de oude vorm van het Italiaanse staartsonnet. Als je geïnteresseerd bent in geraamtes, ga dan zelf op zoek naar versvoet, rijmschema en andere aspecten van de poëtische pathologische anatomie. Hier nog slechts, met name ter verklaring van het laatste sonnet en om de cirkel van deze inleiding weer rond te maken, een korte opmerking over inhoud, over waarover dichten moet gaan. De bron van het dichten ligt niet in de emotie, maar in de observatie. Niet in de afzondering van het individuele, maar in het delen van het zintuiglijke en bovenzintuiglijke. Een dichter is in essentie een verhalenverteller. Of liever gezegd: een verhaaltjesverteller. Zijn observaties betreffen niet het Ware en Absolute, maar het kleine, terloopse en onnadrukkelijke. Zijn verhaaltje hoeft niet groter te zijn dan een navel.

 

˜